Urine wordt vanuit de nieren via de urineleiders naar de blaas getransporteerd en daar tijdelijk opgeslagen. In de blaas kan kanker ontstaan. Bij ongeveer 90% van de mensen met blaaskanker, gaat het om een tumor die ontstaan is vanuit het slijmvlies van de blaas. 

De meest voorkomende klacht bij een blaastumor is bloed in de urine, dit wordt ook wel hematurie genoemd. Meestal gaat dit niet gepaard met pijn. Dikwijls gaat dat bloedverlies weer spontaan voorbij. Het is verstandig hier wel aandacht aan te besteden, ook als de urine weer helder is. Andere klachten die kunnen voorkomen (maar niet persé duiden op blaaskanker) zijn vaak moeten plassen en terugkerende blaasontsteking.

Kanker heeft vaak invloed op de beleving van seksualiteit en intimiteit in een relatie. Wilt u meer weten over wat voor invloed kanker kan hebben op intimiteit met uw partner, kijk dan voor meer informatie en ervaringen op  www.kankerenseks.nl

Wanneer men klachten heeft, is het belangrijk deze te bespreken met de (huis)arts. Hij zal lichamelijk onderzoek doen en waarschijnlijk zal hij ook bloed- en urineonderzoek laten doen. Meestal is verder onderzoek door de uroloog nodig. 

De uroloog zal met een kijkonderzoek constateren of er een tumor in de blaas zit. Dit onderzoek heet een (uretho)cystoscopie. 

Tevens zal de uroloog de nieren en urineleiders in beeld willen brengen met behulp van een CT scan, aangezien de binnenkant hiervan bekleed is met het zelfde soort weefsel als in de blaas.

Pas je cookie-instellingen aan om deze video te bekijken.

Een cystoscopie is een kijkonderzoek van de plasbuis en de blaas. Dit wordt gedaan met een cystoscoop door een uroloog.

Een cystoscopie kan verricht worden indien u bloed plast, bij verdenking van een afwijking van de blaas of plasbuis en bij plasklachten.

Voorbereiding

Voor een cystoscopie hoeft u geen speciale voorbereidingen te treffen. Ondanks het verdovende glijmiddel kan het inbrengen van de cystoscoop als vervelend worden ervaren. Omdat uw blaas wordt gevuld met een zoutoplossing krijgt u aandrang om te plassen.

Als u iemand mee wilt nemen voor steun, overleg dit dan met de arts.

Het onderzoek

Tijdens dit onderzoek ligt u met ontbloot onderlijf op een behandeltafel met uw benen gespreid in beensteunen. We maken uw penis of schede schoon met water en we spuiten verdovend glijmiddel in uw plasbuis.

Als dat is ingewerkt, brengt de uroloog de cystoscoop via de plasbuis in de blaas. Om de wand van de blaas goed te kunnen zien, laten we een steriele zoutoplossing in uw blaas lopen.

Er zijn flexibele en starre cystoscopen. Bij mannen wordt de flexibele cystoscoop gebruikt omdat zij een langere plasbuis hebben. Bij vrouwen wordt de starre cystoscoop gebruikt.

We onderzoeken uw blaaswand, de wand van de plasbuis en (bij mannen) de doorgang in de prostaat. Zien we afwijkingen, dan nemen we een stukje weefsel uit en laten dat onderzoeken door het laboratorium.

 

 

Nazorg

Als er geen bijzonderheden zijn, hoort u dat meteen. Zijn er stukjes weefsel afgenomen, dan duurt het onderzoek daarvan ongeveer 10 werkdagen. Uw arts maakt een afspraak met u om de uitslag te bespreken.  Na het onderzoek moet u de zoutoplossing uitplassen. Uw plasbuis is nog een paar dagen gevoelig. Door veel te drinken, wordt het plassen minder branderig. Uw urine kan een paar dagen rood van kleur zijn.

Als u koorts krijgt, veel pijn en de klachten bij het plassen blijven aanhouden, neem dan contact op met uw behandelend arts.

Bij kinderen

Als uw kind plasklachten of vaak urineweginfecties heeft, kan worden besloten dat er een kijkoperatie van blaas en plasbuis zal plaats vinden. Deze kijkoperatie vindt plaats op de operatiekamer onder anesthesie. Soms wordt besloten in de blaas én de plasbuis te kijken omdat er bij een ander onderzoek een afwijking is gezien.

Afhankelijk van wat er tijdens de kijkoperatie is gezien, wordt er voor uw kind een controle afspraak gemaakt bij de kinderuroloog.

Afwijkingen in blaas of plasbuis

Tijdens de kijkoperatie wordt in de blaas gekeken of het slijmvlies niet ontstoken is, hoe gespierd de blaaswand is en of de openingen van de urineleiders er normaal uitzien. In de plasbuis wordt gekeken of er geen vernauwingen zijn. Met name de uitgang van de plasbuis (het plasgaatje) kan soms te nauw zijn. In de plasbuis van jongens wordt gekeken of er plasbuiskleppen of andere vernauwingen aanwezig zijn. Plasbuiskleppen (of urethrakleppen) zijn vliesjes die diep in de plasbuis aanwezig kunnen zijn en deze kunnen de plasstraal belemmeren. 
Als er tijdens de kijkoperatie een afwijking in de blaas of plasbuis wordt gezien, kan deze afwijking meestal direct tijdens de kijkoperatie worden verholpen. Zo nodig brengt de arts een blaaskatheter in, deze blijft soms één nacht zitten.

Opname

Uw kind wordt opgenomen op een van de verpleegafdelingen van het ziekenhuis. Afhankelijk van de leeftijd van uw kind en het tijdstip van de operatie vindt opname plaats op de dag van het onderzoek: uw kind moet dan nuchter komen of op de dag vóór het onderzoek: uw kind hoeft dan niet nuchter te komen

De opname duurt meestal een dag, afhankelijk van het herstel van het kind. Als uw kind tijdens de kijkoperatie een blaaskatheter (deze wordt in de blaas ingebracht via de plasbuis) krijgt, dan moet uw kind soms een nacht in het ziekenhuis blijven. Het kan ook voorkomen dat de katheter al een paar uur na de operatie wordt verwijderd. Uw kind kan dan, nadat het een plas heeft gedaan, dezelfde dag mee naar huis.

Medicatie

Indien uw kind thuis dagelijks antibiotica gebruikt dient u hiermee door te gaan tot aan de operatiedag. 
Tijdens de operatie wordt een infuus ingebracht. Via dit infuus krijgt uw kind antibiotica toegediend. Na de operatie hoort u van de kinderuroloog of uw kind thuis moet doorgaan met de antibiotica.

Als uw kind een blaaskatheter krijgt, dan wordt soms driemaal daags een medicijn (meestal Oxybutynine in de vorm van een drankje of een pilletje) voorgeschreven. Dit ter voorkoming van blaaskrampen. Het medicijn wordt gestopt voordat de blaaskatheter wordt verwijderd.

Pijnbestrijding

Om ervoor te zorgen dat uw kind na de operatie zo weinig mogelijk pijn heeft, wordt een plaatselijk verdovingsmiddel ingespoten bij het stuitje. Andere mogelijkheid is dat uw kind pijnmedicatie krijgt toegediend in het infuus of via de mond. Als uw kind, ondanks de pijnmedicatie, aangeeft nog steeds pijn te hebben, dan kan in overleg met de anesthesist extra medicatie worden gegeven. 
Met name plassen kan gevoelig zijn, dit kan een tot meerdere dagen duren. Daarom wordt geadviseerd om uw kind tot 48 uur na de operatie op regelmatige tijden paracetamol te geven, indien nodig kunt u hiermee nog twee dagen langer doorgaan met pijnmedicatie.

Nazorg

Als uw kind geen blaaskatheter heeft en de conditie van uw kind goed is, dan kan uw kind dezelfde dag naar huis. Als uw kind een blaaskatheter voor de nacht heeft, dan wordt deze in principe de volgende ochtend verwijderd. Als uw kind daarna goed heeft geplast en een goede conditie heeft, dan mag uw kind naar huis.
Thuis mag uw kind weer alles doen. Als uw kind zich goed voelt, dan mag het de volgende dag weer naar school.
Heeft uw kind een wondje bij het plasgaatje, of zitten er hechtingen, dan is gymnastiek, sportbeoefening, stoeien en zwemmen de eerste week niet verstandig.
Uw kind mag gewoon douchen of in bad gaan.

Bijwerkingen

Om pijnklachten zoveel mogelijk te voorkomen is het verstandig dat uw kind voldoende drinkt. Het kan voorkomen dat na de kijkoperatie een ‘branderig ‘ gevoel ontstaat tijdens het plassen. Het is belangrijk dat uw kind de urine niet ophoudt. Als uw kind vaker plast verminderen de klachten. Ook kan er soms wat bloed in de urine zitten, dit verdwijnt meestal na enkele uren. 
Bij een wond in de plasbuis kunnen tot een aantal dagen na de operatie enkele zwarte korrels meekomen in de plas, dit zijn korstjes die mee geplast worden.

Het is raadzaam om contact met het ziekenhuis op te nemen als:

  • Uw kind koorts krijgt (temperatuur hoger dan 38,5 C)
  • Uw kind langer dan een paar dagen pijn houdt of opnieuw pijn krijgt bij het plassen
  • De pijn niet verdwijnt na het gebruik van pijnmedicatie
  • De urine erg gaat ruiken
  • Uw kind veel bloed verliest bij het plassen
Bij een van deze klachten kunt u in overleg met de arts of verpleegkundige van de polikliniek of van de verpleegafdeling bekijken hoe u uw kind het beste kunt verzorgen. Zo nodig wordt de geplande afspraak voor controle op de polikliniek vervroegd. 

Als er sprake is van een blaastumor dan moet de tumor worden verwijderd met een operatie via de plasbuis (TUR-T of TUR-B). Aan de hand van de operatie kan bepaald worden of het om een agressieve tumor gaat en hoe diep de tumor in de wand groeit. 

Bij de meeste patiënten met blaaskanker is de tumor oppervlakkig en kan met één ingreep, zoals hierboven beschreven, alles verwijderd worden. Wel is er vaak nog een aanvullende behandeling nodig in de vorm van blaasspoelingen met een medicijn. Door die spoelingen wordt de kans dat de tumor terugkomt kleiner. Ook zijn er aanwijzingen dat hiermee de agressiviteit van de tumor kan worden geremd. De vloeistof van die spoelingen bestaat uit een medicijn dat de afweer van de blaas versterkt (zoals BCG-spoelingen). Bij andere spoelingen wordt gebruik gemaakt van een celdodende stof, zoals mitomycine.

Patiënten met oppervlakkig blaaskanker zijn goed te genezen. Hun leven wordt niet door de ziekte bedreigd, maar de ziekte kan wel gemakkelijk terugkomen. Controles worden daarom volgens een vast schema voor langere tijd uitgevoerd.

Als de tumor dieper in de blaaswand doorgroeit en er geen aanwijzing zijn voor uitzaaiingen, kan er overwogen worden om een uitgebreide operatie te verrichten waarbij de blaas in zijn geheel wordt verwijderd. Uiteraard moet een patiënt hiervoor in goede conditie zijn. Bij deze uitgebreide operatie zal een gedeelte van de darm worden gebruikt voor het maken van een urinestoma of een nieuwe blaas. Uw uroloog zal met u verschillende opties bespreken. Meestal zal deze operatie worden uitgevoerd met hulp van de robot.

TURT of TURB staat voor transurethrale resectie van de blaastumor. 

Als er sprake is van een blaastumor dan moet de tumor worden verwijderd met een operatie via de plasbuis. Een blaastumor moet altijd worden verwijderd omdat deze groter kan worden, bloedingen kan veroorzaken en invasief kan worden. Aan de hand van de operatie kan bepaald worden of het om een agressieve tumor gaat en hoe diep de tumor in de wand groeit. 

Voorbereiding

In sommige gevallen wordt vlak voorafgaand aan de ingreep met een slangetje via de plasbuis een speciale vloeistof (Hexvix) in de blaas ingebracht. Door deze vloeistof zijn kleine afwijkingen in de blaas beter zichtbaar.

Wanneer u bloedverdunnende medicijnen gebruikt moet u dit van te voren melden aan de uroloog. In overleg met de behandelend arts zult u het gebruik van deze medicijnen geruime tijd voor de operatie moeten stoppen. Gewoonlijk wordt u de dag vóór operatie opgenomen. 

De ingreep

Transurethraal betekent dat de operatie via de plasbuis (urethra) wordt uitgevoerd, dus via de natuurlijke weg. Resectie wil zeggen dat de tumor wordt weggesneden met behulp van een stalen lisje waardoor stroom wordt geleid. Het woord blaastumor wordt gebruikt voor alle 'ruimte-innemende processen' die uitgaan van de blaaswand. Om de juiste diagnose te stellen is steeds microscopisch onderzoek nodig van het weefsel nadat dit is weggenomen.

De ingreep geschiedt onder algehele narcose of onder regionale verdoving. Bij een regionale verdoving krijgt u een ruggenprik (ook wel spinaal of epidurale anesthesie genoemd). Ofschoon er geen uitwendig zichtbare wond is, dient de ingreep als een echte operatie beschouwd te worden.

Na de verdoving of als u onder narcose bent, wordt de blaas geïnspecteerd. Hiervoor ligt op de rug met uw benen opgetrokken (in beensteunen). Er wordt een hol instrument in de plasbuis gebracht tot in de blaas om de blaas te bekijken en de tumor te verwijderen. Het instrumentarium om te opereren wordt via dit holle buisje in de blaas gebracht. De tumor wordt verwijderd met behulp van een stalen lisje waardoor een elektrische stroom loopt; de tumor wordt laag voor laag afgeschraapt tot in het gezonde weefsel. Er ontstaat dus een inwendige wond in de blaas. De blaas wordt voortdurend tot ontplooiing gebracht door een spoelvloeistof in de blaas te brengen. Tussendoor wordt de blaas steeds geleegd waarbij de losgemaakte deeltjes van de tumor mee naar buiten komen. Kleine bloedinkjes zijn meestal dicht te schroeien met het stalen lisje. Na verwijdering van de tumor wordt de blaas nogmaals goed gespoeld. Er wordt een katheter (een slangetje) achtergelaten in de blaas omdat de urine na de operatie meestal bloederig is.

 

 

Nazorg

De katheter blijft gewoonlijk een dag in de blaas om te zorgen voor een goede urineafvoer en om de blaas te kunnen spoelen als dit nodig is, bijvoorbeeld als er stolsels aanwezig zijn. De urine zal veelal rood gekleurd zijn. Wanneer deze weer helder gekleurd is, kan de katheter weer worden verwijderd. Wanneer het plassen hierna goed op gang is gekomen, kant u het ziekenhuis verlaten.

Om de vorming van stolsels te voorkomen kunt u het beste veel drinken. Geadviseerd wordt de eerste tijd na de operatie niet te veel lichamelijke arbeid te verrichten en te veel persen bij ontlasting te vermijden. Eventueel kan de ontlasting minder hard gemaakt worden met behulp van medicijnen.

Na de operatie treden vaak blaaskrampen op en kunt u een schrijnend gevoel hebben in de plasbuis. Het plassen gaat vaak samen met meer aandrang en u zult waarschijnlijk vaker naar het toilet moeten. Dit normaliseert in de loop van enkele weken. De urine kan soms nog bloederig zijn, wat niet verontrustend is.

Neemt u contact op met uw behandelend arts, wanneer u duidelijk bloedstolsels plast of het bloedverlies niet vermindert. Ook bij koorts boven de 38,5oC, ernstige brandende pijn tijdens het plassen of wanneer u niet meer kunt plassen, moet u de behandelend arts waarschuwen.

Volgens afspraak komt u op controle bij uw behandelend arts. Deze zal u inlichten over de resultaten van het microscopisch onderzoek van het verwijderde weefsel. Daarnaast wordt besproken of nader onderzoek en/of behandeling nog noodzakelijk is. In ieder geval zal steeds na enige maanden opnieuw in de blaas gekeken moeten worden om te inspecteren of geen nieuwe blaastumoren ontstaan zijn. Ook hierna blijft u onder controle, omdat blaastumoren de neiging hebben terug te keren.

Mogelijke complicaties

Tijdens de operatie kan er een gat in de blaas ontstaan (perforatie). Dit hangt samen met de grootte en plaats van de blaastumor. De spoelvloeistof die tijdens de operatie wordt gebruikt kan dan buiten de blaas komen, waarna de operatie wordt beëindigd om verdere lekkage te voorkomen. Een klein gaatje in de blaaswand sluit vanzelf, bij een grotere perforatie is soms een open buikoperatie nodig om het weggelekte vocht te verwijderen en het gat te sluiten. Deze complicatie is zeldzaam.

Na de operatie kan een blaasbloeding optreden met mogelijk bloedverlies en stolselvorming tot gevolg. Meestal stopt zo'n bloeding spontaan na het toedienen van spoelvloeistof via de blaaskatheter. Soms is het nodig opnieuw de blaas te spoelen en de bloeding te stoppen. Dit gebeurt onder narcose.

Een andere complicatie die na de operatie kan optreden is een urineweginfectie die gepaard gaat met koorts. Meestal kan deze goed worden behandeld met antibiotica. Nog weken na de operatie kan een ontsteking optreden, die zich bij mannen soms uit als een bijbalontsteking. Normaal gesproken is zo'n ontsteking afdoende te behandelen met antibiotica.

Bij mannen is het mogelijk dat er langere tijd na de operatie een vernauwing van de plasbuis ontstaat. Soms is hiervoor een nieuwe operatieve ingreep noodzakelijk.

Cystectomie is een operatie waarbij de blaas verwijderd wordt. Bij mannen kan tegelijk de prostaat met zaadblazen worden weggenomen en bij vrouwen de baarmoeder, de eierstokken en een gedeelte van de
vagina. Ook wordt de blinde darm in principe verwijderd, mocht deze nog aanwezig zijn.

Meestal wordt de blaas verwijderd omdat er sprake is van blaaskanker. Een cystectomie is noodzakelijk als de tumor diep in of door het blaasslijmvlies is gegroeid. Soms wordt de blaas weggenomen als deze veel klachten geeft, zoals bij patiënten met MS, interstitiële cystitis (blaaspijnsyndroom), of ‘bladder cripple’ (niet goed functionerende blaas, bijvoorbeeld ten gevolge van voorafgaande chirurgie/radiotherapie prostaat en/of blaas).

Voorbereiding

De operatie vindt onder volledige narcose plaats. Voor de operatie en de anesthesie zijn meestal enige voorbereidingen noodzakelijk, dit wordt ook wel preoperatieve screening genoemd. Daarom bezoekt u
vooraf het spreekuur van de anesthesioloog. Voor de operatie moet u minimaal 6 uur van tevoren nuchter zijn. 

U wordt de dag voor de operatie opgenomen. Een verpleegkundige komt - bij zowel de stoma als de neoblaas reconstructie - langs om een stip te zetten op de buik. Dat is de plaats waar het stoma komt. Bij de neoblaas reconstructie is dit uit voorzorg, omdat tijdens de operatie alsnog besloten kan worden dat er een stoma aangelegd moet worden.

In de avond krijgt u een klysma om te zorgen dat u darmen schoon zijn voor de operatie. Op de dag van de operatie krijgt u steunkousen aangemeten. Dit is bij dit type operatie noodzakelijk om de kans op trombose zo laag mogelijk te houden. Er wordt een infuusnaald in een bloedvat in uw arm of hand geprikt.

De ingreep

Als u onder narcose bent gebruikt, verwijderd de arts de blaas en meestal alle lymfeklieren met behulp
van de da Vinci robot. Voorheen werd de blaas via een snee in de onderbuik verwijderd. Deze operatierobot is een verdere verbetering van de kijkoperatie. De belangrijkste verbeteringen zijn het 3D-zicht, waardoor de uroloog diepte kan zien en een innovatie van de instrumenten waardoor hij beter en nauwkeuriger kan opereren. De da Vinci robot is niet computer gestuurd en voert ook geen zelfstandige handelingen uit. De uroloog stuurt vanuit een console de robotarmen aan.

Om ruimte te krijgen wordt de buik opgeblazen met koolzuurgas (CO2). Via een aantal kleine sneetjes in de onderbuik worden buisjes in de buik gebracht. Door de sneetjes worden chirurgische instrumenten ingebracht waarmee de operatie wordt uitgevoerd. De operatierobot heeft een speciale camera waarmee in de buikholte kan worden gekeken. Het camerabeeld is driedimensionaal en vergroot het beeld ongeveer tienmaal. Zo kan elk detail van het operatiegebied uitvergroot worden. De gewrichtjes van de robotarmen kunnen 360 graden draaien.

Nadat de blaas is verwijderd, wordt een route gecreëerd waarlangs de urine kan wegstromen. Er wordt meestal een stukje van de dunne darm losgemaakt en op dat stukje darm worden de twee urineleiders vastgehecht. Het stukje darm wordt aan één kant gesloten zodat er geen urine kan uitlopen.

Er kunnen 2 soorten reconstructies worden gemaakt.

1. Urine afloop via ‘niet continent stoma’ (Bricker)

Hier wordt de dunne darm aan de buikwand vastgehecht. Via deze opening kan de urine wegstromen en opgevangen worden in een stomazakje. Deze methode wordt ook wel urineafleiding volgens Bricker

genoemd. Gemiddeld duurt de operatie drie tot vier uur. Deze methode geeft de minste risico op verzorgingsproblemen na de operatie. Deze methode wordt daarom ook het vaakst toegepast. Leven met een stoma moet men leren en geeft vrijwel altijd het perspectief op een normaal leven na de operatie. Zo geven mensen met een stoma niet aan dat de kwaliteit van leven minder is dan bij de mensen met een neoblaas.

Tijdens het leerproces wordt u ondersteund door de verpleegkundigen die u de stomazorg aanleren volgens een stappenplan, zodat u het snel onder de knie krijgt. De eerste periode moet u wennen aan uw nieuwe situatie, maar gaandeweg kunt u het inpassen in uw dagelijkse verzorgingsactiviteiten.

2. Neoblaas/vervangblaas

Bij deze ingreep wordt van de dunne darm een nieuwe ‘blaas’ gemaakt en weer aan de plasbuis vastgemaakt. In dat geval wordt er geen stoma aangelegd. Er moet rekening gehouden worden met

  • postoperatief iets hoger risico op complicaties
  • slapen ‘op de klok’ (wekker zetten om op te staan om te gaan plassen gezien het reservoir anders ‘overloopt’ en urine incontinentie kan veroorzaken)
  • stress incontinentie. Dit verbetert na verloop van tijd en kan zelfs verdwijnen, maar kan ook blijven bestaan
  • hyper continentie (dusdanig continent worden dat er niet spontaan geplast kan worden/hiervoor moet er dan gekatheteriseerd worden/ komt het meeste voor bij vrouwen)
  • ionen stoornissen (bepaalde zouten kunnen verloren gaan en hiervoor kan het soms nodig zijn om deze  zouten via tabletten dagelijks aan te vullen).

Redenen of omstandigheden om een neoblaas niet toe te passen zijn een korte levensverwachting, slechte nier- en/of leverfunctie, blaaspoliepen in de plasbuis ter hoogte van de prostaat, uitgebreid ‘Carcinoma in situ’ (voorstadium tumor), eerder een hoge dosis radiotherapie ontvangen, vernauwingen van de plasbuis door littekenweefsel, intolerantie voor incontinentie en zelf katheterisatie.

Als blijkt tijdens de operatie dat de neoblaas niet verder uitgevoerd kan worden, dan wordt er op dat moment door de uroloog besloten alsnog een stoma aan te leggen

Nazorg

Bij een stoma heeft u plaat met opvangzakje hierop. Uit de stoma komen 2 ureterkatheters (stents). Omdat u twee nieren hebt, hebt u ook twee ureterkatheters. Dit is om de wonden te ontlasten de eerste 10-14 dagen na de operatie.

Bij een neoblaas heeft u twee ureterkatheters (stents) die via een opening in uw buik urine afvoeren naar een opvangzak. Omdat u twee nieren hebt, hebt u ook twee ureterkatheters. Dit is om de wonden te ontlasten de eerste 10-14 dagen na de operatie. Ook heeft u een neoblaas katheter in de neoblaas. De neoblaas wordt hierdoor heen gespoeld en blijft drie weken zitten.

Meestal kunt u na 4-7 dagen na de operatie weer naar huis. U krijgt een afspraak mee voor controle op de polikliniek bij de uroloog en de verpleegkundige twee weken na de operatie.

De eerste weken kunt u al na een kleine inspanning erg moe zijn. Stel daarom niet al te hoge eisen aan uzelf en neem de tijd om te herstellen. U kunt uw activiteiten het beste rustig opbouwen en rust nemen als u moe wordt. Om kans op complicaties te verkleinen wordt u geadviseerd gedurende de eerste zes weken na de operatie de volgende leefregels:

  • ongeveer 2 liter per dag drinken;
  • alcohol alleen in beperkte mate drinken, let op de combinatie met medicijngebruik;
  • geen inspannende arbeid en werk buitenshuis verrichten;
  • niet sporten, wel wandelen;
  • in bad gaan is alleen toegestaan als de wonden genezen zijn;
  • u krijgt voor enkele weken vanaf de operatie spuitjes mee tegen het ontwikkelen van trombosebenen.

Mogelijke complicaties

Geen enkele operatie is vrij van kans op complicaties. Het verwijderen van de blaas is en blijft een grote operatie met de nodige risico’s. Bij deze operatie kunnen de volgende complicaties optreden

  • een nabloeding;
  • infecties;
  • longontsteking;
  • de darm kan stil komen te liggen (de beweging van de darm is dan ernstig vertraagd of afwezig/ de darm ligt stil, waardoor voedsel ophoopt en het lichaam niet kan verlaten);
  • de darm kan beschadigd worden tijdens de operatie. Hierdoor moet u mogelijk opnieuw geopereerd worden en kunt u ook op de IC terecht komen voor observatie en behandeling;
  • uiterst zelden overlijdt er iemand ten gevolge van deze operatie.

 

Over de oorzaken van ontwikkelen blaaskanker is bekend dat rokers een sterk verhoogd risico hebben. Stoppen met roken wordt daarom ook aangeraden. Omgang met bepaalde chemische stoffen geeft ook een verhoogde kans. 

Tevens bestaat er een erfelijke vorm van blaaskanker. Wanneer bij meerdere directe familieleden blaaskanker is geconstateerd, kan men meer risico hebben op deze vorm van blaaskanker. Dan is het belangrijk dit met de arts te bespreken. 

Meer informatie
www.kwf.nl/kanker/kwf-en-blaaskanker