1

Blaaskanker is een (meestal) langzaam ontwikkelende ziekte die in het begin geen of weinig klachten geeft. De tumor wordt vaak bij toeval ontdekt. Bij niet vergevorderde niet-spierinvasieve blaaskanker, zijn bloed in de urine, pijn bij het plassen of een toegenomen aandrang om te plassen, de meest voorkomende klachten.

Bloed in de urine is nooit normaal en het is dan ook altijd verstandig om zo snel mogelijk de huisarts te raadplegen.

Met name bij vrouwen is bloed in de urine samen met terugkerende urineweginfecties een teken dat blaaskanker aanwezig zou kunnen zijn. Als deze symptomen samen voorkomen moet worden doorverwezen naar het ziekenhuis voor diagnostisch onderzoek. Klachten die op een meer vergevorderde spierinvasieve blaaskanker kunnen duiden zijn:

  • pijn in het bekken
  • pijn in de flank
  • gewichtsverlies
  • voelbare massa in de onderbuik
2

Wanneer blaaskanker wordt vermoed of tekenen aanwezig zijn van een verhoogd risico zal diagnostisch onderzoek worden verricht. Middels dit onderzoek wordt gekeken of daadwerkelijk blaaskanker aanwezig is. De arts kan besluiten om daarnaast een standaard urineonderzoek te doen, om een eventuele infectie uit te sluiten. Het diagnostisch onderzoek start met een algemeen diagnostisch onderzoek bestaande uit lichamelijk onderzoek en een gesprek over de medische voorgeschiedenis van de patiënt. Om inzicht te krijgen in de algehele situatie van de patiënt, zal de arts vragen naar ziektes of aandoeningen in het heden en verleden. De patiënt kan zich voorbereiden op het gesprek door het volgende te doen:

  • een lijst maken van in het verleden ondergane / eerdere operaties
  • een lijst maken van in het verleden gebruikte medicijnen
  • andere ziekten en allergieën vermelden
  • een beschrijving maken van zijn/haar levensstijl, zoals lichaamsbeweging, roken, alcohol en voeding
  • de huidige symptomen beschrijven en bijhouden hoe lang ze al aanwezig zijn


Tijdens het doen van lichamelijk onderzoek, wordt soms een bimanuele palpatie gedaan. Hierbij wordt via het rectum (bij mannen) of de vagina gevoeld aan de blaas. Een lokaal uitgebreide tumor kan hiermee opgemerkt worden, maar het onderzoek is niet geschikt om de diagnose te stellen. Daarom moet de arts verder onderzoek uitvoeren. De volgende vervolgonderzoeken kunnen plaatsvinden: urine-onderzoek, beeldvormend onderzoek en cystoscopie.

Hoe werkt urineonderzoek?
De huisarts of de uroloog kan een urineonderzoek (urinecytologie) uitvoeren. Tijdens dit onderzoek wordt de urine van de patiënt onderzocht. Middels een microscoop wordt gekeken naar de aanwezigheid van kankercellen en eventuele andere oorzaken van de klachten (zoals een infectie van de urinewegen).

Indicaties urineonderzoek
Wanneer kankercellen worden gevonden, is sprake van een positieve uitslag. Een negatieve uitslag, waarbij geen kankercellen zijn gevonden, is echter geen garantie dat geen kanker aanwezig is.

Bijwerkingen
Het uitvoeren van een urineonderzoek heeft geen bijwerkingen voor de patiënt.

Hoe werkt een cystoscopie?
Een cystoscopie is een kijkonderzoek van de blaas. Met een cystoscoop, een buisvormig instrument met een camera, bekijkt de arts via de plasbuis de binnenkant van de blaas. Voor het inbrengen wordt (verdovend) glijmiddel gebruikt. Tijdens een cystoscopie kan ook urine worden opgezogen voor het opvangen van de urinecytologie. Daarnaast kunnen met de cystoscoop direct kleine biopsies worden genomen om de aanwezigheid van afwijkende (kankercellen) te onderzoeken. Dit komt echter zelden voor in Nederland omdat dan een TUR-blaas wordt gedaan.

Indicaties cystoscopie
Bij een vermoeden op blaaskanker, die volgt uit de individuele klachten van de patiënt en de resultaten uit het urineonderzoek, is een cystoscopie nodig om dit vermoeden te bevestigen.

Bijwerkingen
Na het cystoscopie onderzoek zit er soms een paar dagen bloed in de urine, of ervaart de patiënt meer aandrang of een irriterend gevoel bij het plassen. Het drinken van meer water, een halve liter extra per dag, of twee glazen, zal helpen de urine te verdunnen en de kans op deze bijwerkingen te verminderen. Als deze effecten langer aanhouden dan twee dagen dan kan het wijzen op een infectie aan de urinewegen.

Wanneer blaaskanker wordt vermoed of tekenen aanwezig zijn van een verhoogd risico zal diagnostisch onderzoek worden verricht. Middels dit onderzoek wordt gekeken of daadwerkelijk blaaskanker aanwezig is. De arts kan besluiten om daarnaast een standaard urineonderzoek te doen, om een eventuele infectie uit te sluiten. Het diagnostisch onderzoek start met een algemeen diagnostisch onderzoek bestaande uit lichamelijk onderzoek en een gesprek over de medische voorgeschiedenis van de patiënt. Om inzicht te krijgen in de algehele situatie van de patiënt, zal de arts vragen naar ziektes of aandoeningen in het heden en verleden. De patiënt kan zich voorbereiden op het gesprek door het volgende te doen:

  • een lijst maken van in het verleden ondergane / eerdere operaties
  • een lijst maken van in het verleden gebruikte medicijnen
  • andere ziekten en allergieën vermelden
  • een beschrijving maken van zijn/haar levensstijl, zoals lichaamsbeweging, roken, alcohol en voeding
  • de huidige symptomen beschrijven en bijhouden hoe lang ze al aanwezig zijn

Tijdens het doen van lichamelijk onderzoek, wordt soms een bimanuele palpatie gedaan. Hierbij wordt via het rectum (bij mannen) of de vagina gevoeld aan de blaas. Een lokaal uitgebreide tumor kan hiermee opgemerkt worden, maar het onderzoek is niet geschikt om de diagnose te stellen. Daarom moet de arts verder onderzoek uitvoeren. De volgende vervolgonderzoeken kunnen plaatsvinden: urine-onderzoek, beeldvormend onderzoek en cystoscopie.

Hoe werkt een echografie?
Met een echografie kan de arts via geluidsgolven zien wat er in de buikholte zit. Het is vergelijkbaar met de echo die bij zwangere vrouwen wordt gedaan. Een echo is een weinig-belastende manier om een grote tumor te detecteren in de nieren of de blaas.

Uitslag echografie
Het kunnen echter geen kleine of oppervlakkige tumoren zichtbaar gemaakt worden met een echo en daarom is het geen alternatief voor de CT-urografie of cystoscopie. Na een positieve echografie is altijd een biopsie en aanvullend beeldvormend onderzoek nodig om de diagnose te bevestigen.

Bijwerkingen
Het maken van een echo is weinig belastend en heeft geen bijwerkingen voor de patiënt.

Hoe werkt een CT-scan?
Een CT-scan (Computertomografie scan) of CT-urografie werkt via röntgenstraling en is weinig-belastend. Bij een CT-scan wordt een contrastvloeistof toegediend via een infuus in een ader om zo de zichtbaarheid van interne lichaamsdelen te vergroten. Door het uitscheiden van de contrastvloeistof door de nieren kunnen de bovenste urinewegen goed worden onderzocht. Het is voor deze scan dus belangrijk dat de nieren goed functioneren en de patiënt niet allergisch is voor de contrastvloeistof. De arts dient daarom van eventuele nierproblemen of allergieën op de hoogte te zijn. Het gebruik van bloedglucose verlagende medicijnen kan op verzoek van de arts voor enkele dagen worden gestaakt.

Klik hier voor een video over de CT-scan.

Uitslag CT-scan
De CT-scan is bijzonder belangrijk voor de diagnose spierinvasieve blaaskanker. Met een CT-scan van de borstholte en buik kan de arts zien of de kanker vanuit de blaas en in het omringende vetweefsel of in de aangrenzende organen is gegroeid, of dat tekenen van uitzaaiingen op afstand te zien zijn. Ook kunnen vergrote lymfeklieren worden gevonden, wat aangeeft dat de ziekte vergevorderd en/of uitgezaaid is. Dit kan leiden tot een andere behandeling. Naast een positieve CT-scan is altijd een biopsie nodig om de diagnose te bevestigen.

Bijwerkingen
Een CT-scan heeft in principe geen bijwerkingen. Alleen kan de contrastvloeistof, wanneer de patiënt niet allergisch is, voor licht ongemak zorgen zoals kriebel in de keel of een warm gevoel

Hoe werkt een PET-CT?

Een PET-CT is de combinatie van een PET-scan en een CT-scan. PET staat voor Positron Emissie Tomografie. Met een PET-scan maakt de arts gebruik van het verhoogde energieverbruik van kankercellen. De nucleair geneeskundige of laborant  injecteert een radioactieve vorm van suiker, die door alle cellen wordt opgenomen als energiebron. De kankercellen die veel energie verbruiken en dus veel van de suiker opnemen, worden hierdoor goed zichtbaar. Door de resultaten van de PET-scan te combineren met die van een CT-scan, kunnen andere cellen die veel energie verbruiken, zoals spieren of ontstoken weefsels, uitgesloten worden. Het resultaat van de gecombineerde scan is dat de arts beter kan zien waar in het lichaam zich tumoren bevinden. Naast een positieve PET/CT-scan is altijd een biopsie nodig om de diagnose te bevestigen. 

Uitslag PET-CT

De PET-CT-scan kan (mogelijk) een belangrijke rol gaan spelen bij het vaststellen van het stadium van blaaskanker, het kan informatie geven of er uitzaaiingen zijn of niet. Op dit moment wordt de effectiviteit van de PET-SCAN in de klinische praktijk nog onderzocht en is de beschikbaarheid  nog beperkt. 

Bijwerkingen 

Net als een CT-scan heeft ook een PET-CT-scan geen bijwerkingen als de patiënt niet allergisch is. De contrastvloeistof voor de CT-scan kan soms wel voor licht ongemak zorgen, zoals kriebel in de keel of een warm gevoel. 

 

Hoe werkt een MRI-scan?

Een MRI-scan (Magnetic Resonance Imaging) werkt op basis van elektromagnetische straling. Door middel van de techniek kan de dwars- of lengtedoorsneden van het lichaam heel gedetailleerd zichtbaar worden gemaakt. Hierdoor is het mogelijk tumoren goed te zien. Voor het bepalen van het type tumor en voor het stellen van de diagnose heeft een CT-scan de voorkeur, maar een MRI-scan is een goed alternatief voor patiënten die geen contrastvloeistof verdragen. Naast een positieve MRI-scan is altijd een biopsie van tumor nodig om de diagnose te bevestigen.

Uitslag MRI-scan 

Een MRI- scan is (net als de CT-scan) geschikt om te onderzoeken of de kanker vanuit de blaas en in het omringende vetweefsel of aangrenzende organen is gegroeid, of dat tekenen van uitzaaiingen in de lymfeklieren of elders in het lichaam te zien zijn. 

Bijwerkingen

Een MRI-scan is weinig belastend en heeft geen bijwerkingen. Tijdens een MRI-scan ligt de patiënt in een smalle koker die veel lawaai maakt. Sommige patiënten vinden dit benauwend. Een MRI is (mogelijk) niet geschikt voor mensen die metalen implantaten, kunstmatige gewrichten (bijv. een knie- of heupprothese), metalen schroeven of pacemakers dragen.

Hoe werkt een TUR-blaas?

De TUR-blaas (TransUrethrale Resectie van de Blaastumor) is een operatie waarbij het verdachte stuk weefsel uit de blaas wordt genomen om verder te onderzoeken. Het uitvoeren van een TUR-blaas is essentieel voor de diagnose, omdat blaaskanker pas kan worden vastgesteld als verdachte weefsels onder een microscoop onderzocht zijn (dit heet histologisch onderzoek). Maar de TUR-blaas is tevens een behandeling, want het verwijderen van de tumor is uiteindelijk het doel.

Een TUR-blaas wordt uitgevoerd door het inbrengen van een endoscoop, een instrument in de vorm van een starre holle buis, via de plasbuis in de blaas. De patiënt is daarbij, in overleg met de anesthesist, onder algehele narcose of lokale verdoving (met een ruggenprik). Door middel van een elektrische stroom die door een lusje aan het einde van de endoscoop loopt, kunnen delen van een tumor worden weggesneden voor nader histologisch onderzoek. Andere tumoren of kwaadaardige cellen worden ermee weggebrand. Een mogelijke aanvulling op het standaard blaasonderzoek is een TUR-blaas met fotodynamische diagnostiek.

De uroloog en diverse medewerkers (de anaesthesist, verpleegkundige etc.) geven gedetailleerd advies over wat te doen in de aanloop naar een TUR-blaas. Als voorbereiding op de narcose zijn eten, drinken en roken vanaf zes uur voor de operatie niet meer toegestaan. Het kan tevens nodig zijn om enkele dagen voor de operatie te stoppen met het nemen van bepaalde medicijnen.

Na de operatie is het belangrijk extra water te drinken en alcohol te vermijden, naar het lichaam te luisteren en lichamelijke inspanning te beperken. Vermijd fietsen, seksuele activiteit en persen tijdens de stoelgang. Irritaties en bloed(stolsels) tijdens het urineren zijn normaal en verdwijnen vanzelf. Wanneer een voortdurend branderig gevoel tijdens het plassen optreedt, er veel bloedstolsels zijn, koorts ontstaat of plassen niet mogelijk is, dan is het advies om de arts te raadplegen of terug te keren naar het ziekenhuis. Het is normaal om een paar weken na de operatie last te hebben van irritatie aan de urinewegen. Dit gaat meestal vanzelf over. Om het herstel te bevorderen is het advies om minstens 2 liter vocht per dag te drinken. Neem geen overmatige alcohol. Doe niet aan zware lichamelijke activiteit na de operatie, en vermijdt seksuele activiteit voor minimaal 1 week. Om overbelasting tijdens de stoelgang te voorkomen kan een laxeermiddel gebruikt worden. Ga naar de arts of keer terug naar het ziekenhuis als de klachten aanhouden of er koorts optreedt.

Uitslag TUR-blaas
Voor spierinvasieve blaaskanker is een TUR-blaas niet curatief (genezend). De TUR-blaas is alleen een optie voor geselecteerde patiënten met spierinvasieve blaaskanker die geen cystectomie kunnen of willen ondergaan (en dan wordt het vaak gecombineerd met chemotherapie en radiotherapie).

Bijwerkingen
Een TUR-blaas duurt meestal niet langer dan een uur. Na de operatie wordt meestal voor één dag een blaaskatheter geplaatst om de blaas rust te geven. Zoals bij elke chirurgische procedure, kunnen bloedingen en infecties optreden na de operatie. Wanneer een infectie optreedt wordt deze behandeld met antibiotica. De arts kan een volledig overzicht geven van de bijwerkingen. De bijwerkingen vereisen zelden een langere opname. Nadat de katheter is verwijderd en zonder problemen kan worden geplast, kan de patiënt het ziekenhuis verlaten. Dit is meestal één tot drie dagen na de procedure.

3

Als alle resultaten uit de verschillende onderzoeken verzameld zijn, volgt een gesprek met de patiënt over de diagnose. De uroloog overlegt met de patiënt welke vervolgonderzoeken eventueel nog nodig zijn en wat de mogelijke behandelkeuzes zijn. De volgende resultaten worden hierbij besproken:

  1. Resultaten van het onderzoek
  2. Het tumorstadium
  3. Diagnose
  4. Prognose en prognostische factoren
  5. Voorlopige behandelplan uit het Multidisciplinair overleg (MDO)

Uit de urinecytologie kan volgen dat kwaadaardige kankercellen in de urine aanwezig zijn, wat wijst op een tumor in de blaas of hoge urinewegen. Beeldvormende onderzoeken kunnen vervolgens een idee geven van de grootte en locatie van die tumor. Een cystoscopie en biopt geven het uiteindelijke bewijs en zijn essentieel voor de diagnose, omdat daarmee het stadium en type kanker kan worden bepaald. Het biopt wordt door een patholoog bekeken onder een microscoop om het type kankercellen te identificeren.

Het stadium waarin de tumor zich bevindt geeft aan hoe vergevorderd de tumor is en of sprake is van uitzaaiing in de lymfeklieren of andere organen. De diagnose, prognose en aard van de behandeling is afhankelijk van deze factoren. Om het stadium van de spierinvasieve blaaskanker te kunnen bepalen, wordt gekeken naar:

  • of de tumor in de blaaswand gegroeid is (en in welke mate). Dit wordt aangegeven met de letter T (van ‘tumor’).
  • of de kanker is uitgezaaid naar de lymfeklieren (en in welke mate). Dit wordt aangegeven met de letter N (van het Engelse woord voor lymfeklier, ‘node’).
  • of de kanker is uitgezaaid naar andere organen dan de blaas. Dit wordt aangegeven met de letter M (van het Engelse woord voor uitzaaiing, ‘metastasis’).


De stadia T, N en M kunnen onderverdeeld worden in subtypen. Voor de lokale invasie (T) wijzen de subtypen Ta, T1 en Tis op niet-spierinvasieve blaaskanker. De subtypen T2 (de tumor is de spierlaag van de blaas in gegroeid), T3 (de tumor is aanwezig in het vetweefselvet rondom de blaas) en T4 (de tumor is doorgegroeid een van de aangrenzende organen : zaadblaasjes of prostaat bij mannen, de baarmoeder of vagina bij vrouwen, of de buikwand of bekkenbodem) wijzen op spierinvasieve blaaskanker, met tumoren die in de blaaswand gegroeid zijn. Klik hier voor meer informatie over tumortypes.

Als uit de resultaten blijkt dat het om spierinvasieve blaaskanker gaat, zijn er verschillende uitslagen mogelijk:

  • Lokaal en lokaal gevorderde spierinvasieve blaaskanker
  • Uitgezaaide blaaskanker

Omdat de behandeling van spierinvasieve blaaskanker op zichzelf een zware belasting voor de patiënt vormt, is het belangrijk om een goede prognose te stellen. Artsen gebruiken speciale methodes om het risico op complicaties van patiënten die deze zware operatie moeten ondergaan te beoordelen. Hierin worden de eigenschappen van de patiënt meegenomen, zoals:

  • eerder ondergane radiotherapie of een operatie die in het verleden is gedaan aan het onderlichaam, kan een nieuwe chirurgische ingreep moeilijker maken. Het is echter zelden een reden om geen operatie te ondergaan.
  • overgewicht heeft geen invloed op de overleving na de operatie maar brengt een verhoogd risico op complicaties met zich mee.
  • hoe ouder de patiënt is en/of hoe slechter de fysieke gesteldheid, hoe groter het risico op complicaties bij narcose, maar ook op een moeizamer herstel na de operatie.
  • andere aandoeningen zoals diabetes, aids, leverziekten, hart- en vaatziekten en hoge bloeddruk kunnen ook de kans op complicaties vergroten.

Om te zorgen dat de patiënt de allerbeste behandeling krijgt, vindt het multidisciplinair overleg (MDO) plaats. Het MDO is een bespreking waarbij zorgprofessionals van verschillende specialisaties, urologen, radiotherapeuten, oncologen en evt. een oncologie verpleegkundige, zoeken naar de beste behandeling per patiënt. Hierbij wordt gekeken naar de leeftijd, medische voorgeschiedenis, psychosociale aspecten en specifieke kenmerken van de blaaskanker. Ook wordt afgesproken wie als hoofdbehandelaar en/of contactpersoon voor de patiënt fungeert. De uroloog is hoofdbehandelaar als er geopereerd moet worden, de oncoloog als chemotherapie wordt gegeven en de radiotherapeut wanneer radiotherapie gegeven moet worden. Elk van deze specialisten is de hoofdbehandelaar tot een andere specialist het (eventueel) overneemt.

Uit het eerste MDO komt een voorlopig behandelvoorstel. Vaak wordt contact opgenomen met de huisarts, zodat die geïnformeerd is over de huidige situatie. Vervolgens bespreekt de uroloog het voorlopige behandelvoorstel met de patiënt, die tijd krijgt om over het voorstel na te denken. Daarna volgt een besluit over het definitieve behandelvoorstel.

4

De behandeling van spierinvasieve blaaskanker hangt af van het stadium en subtype van de ziekte en de individuele eigenschappen van de patiënt.  De verschillende behandelingsmogelijkheden worden hieronder per type spierinvasieve blaaskanker besproken: 1) lokaal en lokaal uitgebreide blaaskanker en 2) uitgezaaide blaaskanker. 

Voortdurend worden nieuwe behandelingen ontwikkeld en getest in klinische studies. Sommige van die behandelingen zijn op experimentele basis voor de patiënt in enkele ziekenhuizen beschikbaar, ondanks een gebrek aan wetenschappelijk bewijs om een aanbeveling te doen. Deze experimentele behandelingen zijn in de praktijk veilig gebleken, alleen is de effectiviteit ervan nog niet bewezen aangetoond ten opzichte van de standaardbehandeling, die normaal wordt gegeven. 

In deze richtlijn staat geen informatie over alternatieve geneeswijzen (niet te verwarren met experimentele behandelingen). De samenstellers van de informatie (inhoudelijk deskundigen) zijn van mening dat er geen effectieve alternatieve behandelingen voor blaaskanker zijn. Dergelijke behandelingen kunnen een reguliere behandeling nooit vervangen en worden dan ook afgeraden. 

Mocht er toch behoefte zijn aan verkenning of gebruik hiervan – naast de reguliere behandeling, dan is het zeer belangrijk dat de medisch behandelaar (uroloog of een andere specialist) hiervan op de hoogte is en het bespreekbaar wordt gemaakt. De medisch behandelaar kan een adviserende rol vervullen en eventueel mogelijke gevaren van de alternatieve behandeling vroegtijdig opsporen.

Bij lokaal / lokaal gevorderde blaaskanker is de tumor in de spierlaag van de blaas gegroeid (T2) of doorgegroeid in het omliggende vetweefsel (T3). Als tumoren gevonden worden in nabije organen zoals de prostaat, baarmoeder, of weefsel van de bekkenbodem of buikwand, dan heeft het de classificering T4. Voor alle drie deze stadia is de behandeling hetzelfde, en in deze informatiebron worden ze dan ook samen genoemd, tenzij sprake is van uitzonderingen. De standaard geadviseerde behandeling is radicale cystectomie, eventueel voorafgegaan door chemotherapie. Indien de lokaal / lokaal gevorderde blaaskanker zich nog tot de blaas beperkt (geen uitzaaiingen), dan is de behandeling in eerste instantie bedoeld om de patiënt te genezen. De volgende behandelingen zijn bedoeld om de patiënt met lokaal / lokaal gevorderde blaaskanker te genezen:

  • Blaassparende behandelingen
  • Radicale cystectomie (verwijdering van de blaas)
  • Chemotherapie en / of radiotherapie

Het doel van blaassparende behandelingen is het behoud van zowel de blaas als de levenskwaliteit, zonder nadelige uitkomst op de behandeling van de kanker zelf. Een blaassparende benadering bestaat meestal uit meerdere behandelingen naast elkaar (‘multimodaliteit’). De lokale tumor wordt meestal behandeld met radiotherapie en soms met een TUR-blaas. Met chemotherapie wordt daarnaast geprobeerd de kankercellen die zich reeds in het lichaam hebben verspreid te vernietigen. Studies hebben goede resultaten aangetoond voor blaassparende benaderingen, maar ongeveer een derde van de patiënten ondergaat na het falen van een blaassparende behandeling alsnog een radicale cystectomie, en heeft dan een slechtere prognose. Blaassparende behandelingen worden daarom alleen aanbevolen voor patiënten die geen radicale cystectomie kunnen of willen ondergaan.

Met een TransUrethrale Resectie van de Blaastumor (TUR-blaas) kan een blaastumor verwijderd worden. Voor spierinvasieve blaaskanker wordt TUR-blaas niet als behandeling aanbevolen, omdat een grote kans is op terugkeer van de ziekte. TUR-blaas is alleen een optie voor patiënten die geen radicale cystectomie kunnen of willen ondergaan (en dan wordt het vaak gecombineerd met chemotherapie en radiotherapie). Klik hier voor meer informatie over TUR-blaas.

Hoe werkt radiotherapie?

Radiotherapie is een behandeling waarbij gebruik wordt gemaakt van ‘bestraling’. Deze bestraling beschadigt het DNA van kankercellen, zodat de cellen sterven. Radiotherapie tast ook gezond weefsel aan, maar door het snellere herstel van gezonde cellen en de steeds nauwkeurigere bestralingstechnieken blijft de schade beperkt. Meerdere behandelingen nodig om de tumor te vernietigen zonder daarbij het gezonde weefsel aan te tasten. De hoeveelheid bestralingen zegt niet altijd iets over de ernst van de ziekte. 

Er zijn 2 soorten bestraling:

  • uitwendige bestraling (door de huid heen)
  • inwendige bestraling (van binnenuit). Dit wordt ook wel brachytherapie genoemd

Uitwendige radiotherapie

Uitwendige radiotherapie wordt gegeven aan patiënten die een spierinvasieve blaastumor hebben en die geen cystectomie kunnen of willen ondergaan. In vergelijking met volledige verwijdering van de blaas, zijn resultaten van alleen uitwendige bestraling minder gunstig gebleken. Met een combinatie van radiotherapie en chemotherapie (chemoradiatie) kunnen wel goede resultaten worden behaald. 

Uitwendige bestraling wordt uitgevoerd met een bestralingsapparaat. Dit apparaat vuurt een straal deeltjes door de huid richting de tumor. Om te bepalen hoe het apparaat precies gericht moet worden is een CT-scan nodig. Na de behandeling blijft er geen straling achter in het lichaam. Over het algemeen wordt de patiënt 4 tot vijf maal per week gedurende zes tot zeven weken bestraald. In die periode wordt er, per keer, gedurende een aantal minuten een kleine dosis straling toegediend. Voor uitwendige bestraling is geen opname in het ziekenhuis nodig.

Bijwerkingen 
Radiotherapie voor blaaskanker is een zeer veilige behandeling. Het kan bijwerkingen veroorzaken, maar het hoeft niet. De meeste klachten verdwijnen een paar weken na de behandeling. Bijwerkingen door uitwendige bestraling kunnen zijn:

  • vermoeidheid
  • verkleuring van de huid op de plek van bestraling 
  • irritatie van de darmen en de blaas

Bij irritatie van de darmen en de blaas kan het gaan om:  blaas- of darmkrampen, het gevoel te moeten plassen of aandrang  voor ontlasting terwijl dat niet zo is, dunnere of hardere ontlasting, vaker moeten plassen of een branderig gevoel bij het plassen, bloed in de urine of bij de zaadlozing. Op de lange termijn kan uitwendige bestraling lijden tot:

  • geen zaadlozing (droog orgasme)
  • erectiestoornissen
  • bloed in de urine
  • problemen met de ontlasting (diarree

Bij problemen met de ontlasting kan het voorkomen dat iemand vaker of juist minder vaak naar de WC moeten dan voorheen, slijm en/of bloedverlies heeft bij de ontlasting. Dit ontstaat vaak pas na een jaar of later en is niet gevaarlijk. Het kan na een aantal jaren vanzelf genezen. 

Inwendige radiotherapie (brachytherapie)

Bij een kleine blaastumor kan de arts samen met de patiënt overwegen om de tumor te behandelen met inwendige bestraling (ofwel brachytherapie). Met deze behandeling wordt de tumor van binnenuit bestraald. Het voordeel is dat het doelgebied heel gericht behandeld kan worden. Hierdoor worden zo min mogelijk gezonde cellen beschadigd. 

Brachytherapie kan gedaan worden met of zonder een gedeeltelijke verwijdering van de blaas. De patiënt ondergaat dan eerst een operatie onder algehele narcose met gedeeltelijke verwijdering (partiële cystectomie) van het deel van de blaas waar de tumor zit.  Daarna wordt de inwendige bestarlingstherapie toegepast.

Brachytherapie met of zonder gedeeltelijke verwijdering van de blaas  is een overweging voor patiënten met:

  • een T1-T2 tumor van minder dan 5 cm 
  • een T2-T4a spierinvasieve tumor, als daarnaast ook Cisplatin bevattende chemotherapie wordt gegeven (chemoradiatie).

Belangrijk om te weten is dat inwendige radiotherapie voorafgegaan wordt door uitwendige radiotherapie. Voor de inwendige therapie wordt de patiënt een paar dagen opgenomen. Op de tweede dag van de opname wordt worden middels een operatie onder narcose enkele buisjes en een katheter in de blaas geplaatst. Via de buisjes, die uit de buik steken, wordt afhankelijk van het protocol, enkele keren per dag de bestralingsbron ingebracht. Tijdens de dagen dat de bestraling wordt gedaan is de patiënt onder gedeeltelijke verdoving via een ruggenprik. Dat legt de darmen stil, en de patiënt moet daarom een strikt, vloeibaar dieet volgen. 

Bijwerkingen

Voorkomende klachten na de behandeling zijn:

  • Blaaskrampen (hier is medicatie voor)
  • Vaker moeten plassen
  • Littekens die eventueel pijn doen

Hoe werkt chemoradiatie?

Chemoradiatie is de gelijktijdige toediening van radiotherapie en chemotherapie. Radiotherapie is de behandeling van kanker door middel van straling. Het doel van de bestraling is het doden van de aanwezige kankercellen en daarbij de gezonde cellen zoveel mogelijk te sparen. Kankercellen verdragen straling slechter dan gezonde cellen. Daarnaast herstellen kankercellen niet goed na blootstelling aan straling, terwijl gezonde cellen over het algemeen wel goed herstellen. Chemotherapie is de behandeling van kanker met celdodende of celdelingremmende medicijnen, cytostatica genoemd. De combinatiebehandeling is meer belastend dan alleen bestraling, maar heeft ook een beter effect dan de behandelingen apart. De chemotherapie versterkt de werking van de bestraling. Het is een redelijk alternatief voor patiënten die niet in aanmerking komen voor een radicale cystectomie, of die dit niet willen. De tijdsduur van de totale behandeling is een zware belasting voor de patiënt en is een aspect dat in de keuze voor de behandeling aandacht verdient.

Afhankelijk van het schema dat het ziekenhuis aanhoudt, wordt voor de chemotherapie bijvoorbeeld de patiënt een aantal keer voor een aantal dagen in het ziekenhuis opgenomen. De bestraling wordt dan in diezelfde periode toegediend. Tussen elke opname zitten enkele weken hersteltijd. De chemokuur wordt via een infuus ingebracht, terwijl de bestraling met een bestralingsapparaat wordt toegediend. 

Uitslag chemoradiatie

Chemoradiatie is een redelijk alternatief voor patiënten die niet in aanmerking komen voor een radicale cystectomie, of die dit niet willen. Of de patiënt chemoradiatie kan ondergaan hangt af van de algemene fitheid, nierfunctie, eventuele voorafgaande stralingsbehandelingen of buikoperaties en of de patiënt andere vormen van kanker heeft gehad in het verleden 

Bijwerkingen 

Bestraling beschadigt niet alleen kankercellen, maar ook gezonde cellen in het bestraalde gebied. Daardoor kan de patiënt met een aantal bijwerkingen te maken krijgen:

  • slikklachten, misselijkheid, slijmvorming
  • hoesten, kortademigheid
  • vermoeidheid

Mogelijke bijwerkingen van de chemotherapie zijn:

  • misselijkheid
  • blaren in de mond
  • diarree
  • verslechtering van de nierfunctie (om dit te voorkomen wordt tijdens de chemokuur veel vocht toegediend

De patiënt krijgt standaard medicatie tegen de misselijkheid. Sommige bijwerkingen starten pas 10 tot 14 dagen na het begin van de behandeling. De arts of verpleegkundige zal aangeven hoe de patiënt met deze bijwerkingen om kan gaan. 

Hoe werkt radicale cystectomie?

De meest gebruikte, standaard, behandeling voor spierinvasieve blaaskanker is chirurgische verwijdering van de urineblaas: radicale cystectomie. Naast de blaas worden de lymfeklieren rondom de blaas weggehaald, deels om te kunnen bepalen of er uitzaaiingen zijn. Bij vrouwen betekent een radicale cystectomie vaak ook het verwijderen van de baarmoeder, de baarmoederhals, en eileiders, en soms eierstokken en een deel van de vaginawand. Bij mannen wordt bij een radicale cystectomie meestal de prostaat meegenomen. Dit betekent dat een cystectomie gevolgen kan hebben voor de vruchtbaarheid. Desgewenst kan de patiënt voor de behandeling eicellen of zaadcellen invriezen om later alsnog aan gezinsuitbreiding te kunnen doen. Het Nederlands Netwerk voor Fertiliteitspreservatie kan hier meer advies over geven.

Hoe werkt chemotherapie?

Bij lokaal / lokaal gevorderde blaaskanker kan chemotherapie voorafgaand of aanvullend op radicale cystectomie worden ingezet.

De naam ‘chemotherapie’ verwijst naar de kuur met geneesmiddelen die de kankercellen vernietigen of de groei ervan remmen. Deze celdeling remmende medicijnen (cytostatica) worden in de bloedbaan gebracht, zodat ze zich in het hele lichaam verspreiden en uitzaaiingen op afstand kunnen bereiken. Niet alle kankercellen zijn even gevoelig voor dezelfde medicijnen. Daarom wordt vaak een combinatie (een ‘cocktail’) van medicijnen voorgeschreven. Chemotherapie wordt aanbevolen in onderstaande gevallen. De behandeling heeft wel bijwerkingen, en die moeten meegenomen worden in de overweging om voor chemotherapie te kiezen.

Uitslag chemotherapie bij lokaal / lokaal gevorderde blaaskanker

  • patiënten die een spierinvasieve blaastumor hebben en die een cystectomie zullen ondergaan. Deze patiënten krijgen soms 4 keer chemotherapie, met steeds 3 weken ertussen.
  • patiënten die een spierinvasieve blaastumor hebben en die uitwendige bestraling van de blaas krijgen.

Behandeling met chemotherapie kan op 2 manieren gebeuren: neoadjuvant of adjuvant. Neoadjuvant betekent dat de therapie voor de hoofdbehandeling (bijv. een cystectomie) gegeven wordt. Adjuvant betekent dat de therapie erna gegeven wordt (dit wordt beschouwd als een experimentele behandeling). Neoadjuvante chemotherapie heeft als doel de tumor en kleine uitzaaiingen te verkleinen of geheel te laten verdwijnen. Het toepassen leidt tot een iets betere respons van de cystectomie. Chemotherapie wordt voor de operatie beter getolereerd dan erna. Een nadeel hierdoor is dat de cystectomie vertraging oploopt en dat sommige patiënten tumoren hebben die niet gevoelig zijn voor chemotherapie. Neoadjuvante chemotherapie verhoogt de overlevingskans, maar vermindert niet de noodzaak voor de chirurgische ingreep. Het is ook aanbevolen als tumoren groot zijn (groter dan 3 cm) of als signalen aangeven dat kanker is uitgezaaid naar de lymfeklieren en als het doel van de behandeling is om de ziekte te genezen. Adjuvante chemotherapie bestrijdt kleine uitzaaiingen. Deze therapie kan wel voor de cystectomie worden toegepast waardoor dit niet leidt tot vertraging. Omdat tumorsoort bekend is, kan de behandeling beter op de situatie worden toegesneden. Een nadeel van deze benadering is dat veel patiënten na de cystectomie niet fit genoeg zijn voor chemotherapie.

Bij chemotherapie wordt medicatie toegediend. Voor de toediening van chemotherapie wordt soms onder plaatselijke verdoving een port-a-cath ingebracht. Dit inwendige infuussyteem maakt het mogelijk om op een eenvoudige manier regelmatig gedurende langere tijd cytostatica en andere medicijnen en vloeistoffen toe te dienen. Het systeem is voor de patiënt comfortabeler omdat er niet telkens opnieuw in de aders geprikt hoeft te worden en omdat het minder problemen geeft met de aders in de arm.

Bijwerkingen
Chemotherapie tast behalve de kankercellen ook gezonde cellen aan. Daardoor kunnen bijwerkingen optreden:

  • vermoeidheid
  • misselijkheid en braken
  • verminderde eetlust
  • ontstoken slijmvliezen
  • een verhoogde kans op infecties door een tekort aan witte bloedcellen
  • een doof of slapend gevoel en/of tintelingen in de handen en voeten.

De bijwerkingen verschillen van persoon tot persoon, en hangen onder andere af van de soort medicijnen, de hoeveelheid medicijnen en de duur van de behandeling. Om klachten zoals misselijkheid en braken tegen te gaan, wordt meestal preventief al de gepaste medicatie opgestart, die zo nodig tijdens de behandeling kan worden aangepast. Na de behandeling verdwijnen de meeste bijwerkingen. Bepaalde bijwerkingen kunnen echter maanden of jaren duren, zoals vermoeidheid, verminderde weerstand, smaakveranderingen en doof gevoel in de vingers. Klik hier voor meer informatie over het omgaan met de bijwerkingen van chemotherapie.

Bij blaaskanker met uitzaaiingen naar de botten kunnen complicaties optreden, zoals verzwakking van de botten. Dit veroorzaakt pijn en kan een nadelig effect hebben op de kwaliteit van leven. De arts kan geneesmiddelen en/of radiotherapie voorschrijven ter versterking van de botten en vermindering van de pijn. Voor botuitzaaiingen wordt zoledroninezuur of denosumab aanbevolen.

Als de kanker terugkeert in andere organen of in lymfeklieren buiten het bekken dan is er sprake van uitzaaiing (metastasen). In dit stadium is de behandeling niet meer genezend en bestaat voornamelijk uit symptoombestrijding(palliatief). De behandeling is dan bedoeld om de kanker zoveel mogelijk af te remmen en de symptomen onder controle te houden. De keuze voor een palliatieve behandeling hangt af van de klachten en wensen van de patiënt. Er zijn meerdere opties voor palliatieve behandeling. Chemotherapie en radiotherapie worden vaak gebruikt, of een combinatie van beide (chemoradiatie). Als de patiënt veel pijn heeft kan ook radicale cystectomie worden ingezet als palliatieve zorg. Dit uitgangspunt kan het kiezen voor een bepaalde behandeling of zelfs geen behandeling heel moeilijk maken. Het is belangrijk dat voor de patiënt helder is wat een behandeling kan doen in dit stadium, en wat voor gevolgen het heeft voor de kwaliteit van leven. Het kan helpen deze keuze en de daarbij horende overwegingen te bespreken met naaste familie en vrienden. Als een gesprekspartner buiten de eigen kring gewenst is, dan kan de arts een doorverwijzing geven naar een vertrouwenspersoon of gespecialiseerd verpleegkundige. Een patiëntenvereniging met lotgenoten kan ook verlichting en verheldering geven, zoals Leven met blaas- of nierkanker. Klik hier voor meer informatie over mogelijke ondersteuning.

Hoe werkt chemotherapie?

Bij uitgezaaide blaaskanker wordt chemotherapie palliatief ingezet, om de kanker te remmen en de kwaliteit van leven te verbeteren.  De behandeling heeft wel bijwerkingen, en die moeten meegenomen worden in de overweging om voor chemotherapie te kiezen.
Bij chemotherapie wordt medicatie toegediend. Voor de toediening van chemotherapie wordt soms onder plaatselijke verdoving een poortkatheter ingeplant.  Dit inwendige infuussyteem maakt het mogelijk om op een eenvoudige manier regelmatig gedurende langere tijd cytostatica en andere medicijnen en vloeistoffen toe te dienen. Het systeem is voor de patiënt prettiger omdat er niet telkens opnieuw in de aders geprikt hoeft te worden en omdat het minder problemen geeft met de aders in de arm.

De meest gebruikte chemotherapie bevat het medicijn cisplatin en deze wordt standaard voorgeschreven bij uitgezaaide blaaskanker. Een voorbeeld van een combinatie met cisplatin is MVAC (met methotrexaat, vinblastine, adriamycine en cisplatin) of GemCis (gemcitabine met cisplatin). Als deze therapie niet geschikt is vanwege afgenomen nierfunctie of een slechte fysieke gesteldheid, dan kan er een combinatie met carboplatin worden ingezet, zoals carboplatin met gemcitabine. Wanneer blijkt dat de eerste chemotherapie niet succesvol is, dan zijn er alternatieven. Soms kan de patiënt deelnemen aan een klinisch onderzoek. 

Voor meer informatie over klinische studies, klik hier.

Bijwerkingen 

Chemotherapie tast behalve de kankercellen ook gezonde cellen aan. Daardoor kunnen bijwerkingen optreden: 

  • vermoeidheid
  • misselijkheid en braken
  • verminderde eetlust
  • ontstoken slijmvliezen
  • een verhoogde kans op infecties door een tekort aan witte bloedcellen
  • een doof of slapend gevoel en/of tintelingen in de handen en voeten.

De bijwerkingen verschillen van persoon tot persoon, en hangen onder andere af van de soort medicijnen, de hoeveelheid medicijnen en de duur van de behandeling. Om klachten zoals misselijkheid en braken tegen te gaan, wordt meestal preventief al de gepaste medicatie opgestart, die zo nodig tijdens de behandeling kan worden aangepast. Na de behandeling verdwijnen de meeste bijwerkingen. Bepaalde bijwerkingen kunnen echter maanden of jaren duren, zoals vermoeidheid, verminderde weerstand, smaakveranderingen en doof gevoel in de vingers. 

Bij blaaskanker met uitzaaiingen naar de botten kunnen complicaties optreden, zoals verzwakking van de botten. Dit veroorzaakt pijn en kan een nadelig effect hebben op de kwaliteit van leven. De arts kan geneesmiddelen en/of radiotherapie voorschrijven ter versterking van de botten en vermindering van de pijn. Voor botuitzaaiingen wordt zoledroninezuur of denosumab aanbevolen.

Hoe werkt radiotherapie?

Bij uitgezaaide blaaskanker wordt uitwendige radiotherapie palliatief ingezet, om de kanker te remmen en de kwaliteit van leven te verbeteren.  
Radiotherapie of 'bestraling' is een behandeling waarbij gebruik wordt gemaakt van ‘ioniserende straling’. Deze straling beschadigt het DNA van kankercellen, zodat de cellen sterven. Radiotherapie tast ook gezond weefsel aan, maar door het snellere herstel van gezonde cellen en de steeds nauwkeurigere bestralingstechnieken blijft de schade beperkt. Meerdere behandelingen zijn nodig om de tumor te vernietigen zonder daarbij het gezonde weefsel aan te tasten. De hoeveelheid bestralingen zegt niet altijd iets over de ernst van de ziekte. 

Uitwendige bestraling wordt uitgevoerd met een bestralingsapparaat. Dit apparaat vuurt een straal deeltjes door de huid richting de tumor. Om te bepalen hoe het apparaat precies gericht moet worden is een CT-scan nodig. Na de behandeling blijft er geen straling achter in het lichaam. Over het algemeen wordt de patiënt 4 tot vijf maal per week gedurende zes tot zeven weken bestraald. In die periode wordt er, per keer, gedurende een aantal minuten een kleine dosis straling toegediend. Voor uitwendige bestraling is geen opname in het ziekenhuis nodig.

Bijwerkingen 

Radiotherapie voor blaaskanker is een zeer veilige behandeling. Het kan bijwerkingen veroorzaken, maar het hoeft niet. De meeste klachten verdwijnen een paar weken na de behandeling. Bijwerkingen door uitwendige bestraling kunnen zijn:

  • vermoeidheid
  • verkleuring van de huid op de plek van bestraling 
  • irritatie van de darmen en de blaas

Bij irritatie van de darmen en de blaas kan het gaan om:  blaas- of darmkrampen, het gevoel te moeten plassen of aandrang  voor ontlasting terwijl dat niet zo is, dunnere of hardere ontlasting, vaker moeten plassen of een branderig gevoel bij het plassen, bloed in de urine of bij de zaadlozing. Op de lange termijn kan uitwendige bestraling lijden tot:

  • geen zaadlozing (droog orgasme)
  • erectiestoornissen
  • bloed in de urine
  • problemen met de ontlasting (diarree) 

Bij problemen met de ontlasting kan het voorkomen dat iemand vaker of juist minder vaak naar de WC moeten dan voorheen, slijm en/of bloedverlies heeft bij de ontlasting. Dit ontstaat vaak pas na een jaar of later en is niet gevaarlijk. Er is echter wel nader onderzoek nodig om andere oorzaken uit te sluiten. Het kan na een aantal jaren vanzelf genezen. 

5

Na iedere behandelingsvorm van kanker is de controle of follow-up van belang om complicaties te minimaliseren en om terugkerende kanker (recidieven) vroegtijdig op te sporen en te behandelen. Het is daarom gebruikelijk om op specifieke, vaste tijdsintervallen een afspraak te maken met de huisarts, uroloog, oncoloog, radioloog, of een verpleegkundige voor aanvullende onderzoeken. Een uroloog moet het voortouw hebben bij de coördinatie en interpretatie van alle resultaten van de controle bezoeken. Deze specialist is ook het aanspreekpunt voor vragen over de ziekte of aanverwante onderwerpen. 

Bepaalde patiënten, zoals die met meerdere tumoren en verdacht uitziende urineleiders, hebben een groter risico op het ontwikkelen van kanker in de hogere urinewegen, ook langer na de behandeling nog (langer dan 3 jaar). Bij hen moeten daarom ook de hogere urinewegen in kaart worden gebracht met een CT-scan.  Daarnaast moet een levenslange nacontrole zijn die gericht is op  nierfunctie en stofwisselingsstoornissen.. Dit onderzoek dient eenmaal per jaar uitgevoerd te worden. Hierbij horen:

  • anamnese of vraaggesprek met de arts
  • lichamelijk onderzoek
  • laboratoriumonderzoek (diverse bloedwaarden en nierfunctie)
  • cystoscopie (indien de blaas niet is weggehaald)
  • urinecytologie

Als een blaassparende behandeling is uitgevoerd, dan hoort bij de controle ook een cystoscopie en cytologie. Bij patiënten met urinewegomleidingen wordt gecontroleerd op nierfunctie, urineweginfecties, urinesteenvorming, bindweefselgroei in de aanhechting ureter - stoma, en eventuele functionele problemen met het stoma. 

6

Blaaskanker kan na behandeling terugkeren in de urineleiders, de plasbuis en het nierbekken. Een terugkerende tumor wordt ook recidief genoemd. Het risico op terugkeer in de plasbuis wordt verhoogd door:

  • eerdere niet-spierinvasieve blaaskanker
  • meerdere blaastumoren
  • een tumor in de hals van de blaas (en/of de prostaat in mannen)
  • een ongebruikte plasbuis na incontinente urinewegomleiding
  • lokale terugkeer (recidief) in het lage bekken

Het weghalen van de plasbuis tijdens de cystectomie wordt niet aanbevolen, maar het monitoren van de plasbuis bij mannen wel. De volgende factoren verhogen het risico op terugkeer in de urineleiders:

  • eerdere niet-spierinvasieve blaaskanker
  • meerdere blaastumoren
  • een tumor dichtbij het de uitmonding van de urineleiders in de blaas

Tenzij uitzaaiingen worden vermoed, moet een lokale behandeling worden gebruikt om de terugkerende kanker te bestrijden. Bij uitzaaiingen geniet chemotherapie of palliatieve zorg de voorkeur. Als een blaassparende therapie is uitgevoerd en het recidief oppervlakkig is, dan is het aanbevolen om na de TURT blaasspoelingen te geven om de kans op terugkeer te verkleinen. 

Lokale terugkeer

Lokale terugkeer betekent een nieuwe tumor in het weefsel waar de blaas zat voor de cystectomie, of rond de daarbij verwijderde lymfeklieren. Deze terugkeer verschijnt meestal binnen 2 jaar en gaat gepaard met een slechte prognose, al kan ze soms wel behandeld worden met chirurgie, chemotherapie of radiotherapie. Een extra chirurgische ingreep voor het verwijderen van een uitgezaaide of teruggekeerde tumor wordt alleen gebruikt om pijn of hinder te verlichten en zal de patiënt niet genezen van de ziekte.

Terugkeer elders in het lichaam

Als de kanker terugkeert in andere organen of in lymfeklieren buiten het bekken dan is sprake van uitzaaiing (metastasen). Uitzaaiingen komen vaak voor na blaasverwijdering bij patiënten met hooggradige tumoren. Terugkeer op afstand in het lichaam gebeurt meestal binnen de eerste 2 jaar nadat de blaas is verwijderd maar kan ook meer dan 10 jaar na de operatie nog voorkomen. Deze uitzaaiingen komen het meeste voor in lymfeklieren, longen, lever en botten. 

Terugkeer op afstand kan alleen worden onderdrukt met chemotherapie. Als er sprake is van een enkele of zeer weinig uitzaaiingen, kan chirurgische verwijdering in zeer selecte patiënten worden gebruikt bovenop een systemische behandeling. 

Om de kans op een terugkeer zoveel mogelijk te verlagen, worden enkele aanbevelingen gedaan met betrekking tot de levensstijl: 

  • stop met roken
  • zorg voor genoeg lichaamsbeweging
  • zorg voor een gezond lichaamsgewicht
  • eet gezond voedsel
 

Hieronder vind u meer algemene informatie over blaaskanker, een second opinion en ondersteuning.

Blaaskanker is een gezwel dat in de blaas groeit. Net als andere vormen van kanker, is het een ongeremde groei van abnormaal weefsel die tumor genoemd wordt. Blaaskanker ontwikkeld zich meestal langzaam en komt vaker voor bij ouderen van boven de 60 jaar. Blaaskanker kent verschillende groeistadia, en de behandeling hangt af van het stadium waarin de tumor zich bevindt. Een tumor die de holte van de blaas in groeit, zonder het dieper gelegen spierweefsel van de blaas aan te tasten heet niet-spierinvasieve blaaskanker (NSIB). Ongeveer 75% van de blaaskankergevallen begint hiermee, maar deze vorm valt buiten dit zorgpad.

Spierinvasieve blaaskanker (SIB)

Zodra een tumor dieper in de blaaswand doordringt en daarbij de spierlaag van de blaas in groeit, heet het spierinvasieve blaaskanker. Deze vorm van kanker heeft een hogere kans op uitzaaiing naar andere delen van het lichaam (metastase) en is moeilijker te behandelen dan niet-spierinvasieve blaaskanker. Spierinvasieve blaaskanker moet agressief worden behandeld, omdat het fataal kan zijn als het niet voldoende aangepakt wordt. De verschillende stappen geven informatie over deze vorm van blaaskanker, de diagnose en mogelijke behandelingen. In overleg met de uroloog wordt voor elk persoon een behandeling bepaald. Twee andere vormen van blaaskanker zijn plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom. Deze worden niet in dit document besproken.

Invasieve of niet-invasieve blaaskanker

De (urine)blaas is het orgaan dat de geproduceerde urine (via de urineleiders) uit de nieren verzamelt en bewaart. Het is dus een opslagorgaan. De blaas bestaat uit rekbaar weefsel dat meegeeft als er meer urine in opgeslagen wordt. Figuur 6 toont een normale blaas in een vrouw (links) en een man (rechts).


Fig. 6: Normale blaas vrouw (links) en een man (rechts)

Dit plaatje laat de verschillende lagen zien van de blaas. De drie vormen van kanker in figuur 7 horen tot de niet-spierinvasieve blaaskanker: T1, Ta en CIS. Zodra het de rode spierlaag van de blaas indringt is het spierinvasieve blaaskanker (T2-T4). De subtypen T2, T3 en T4 wijzen op spierinvasieve blaaskanker, met tumoren die in de blaaswand gegroeid zijn:

  • T2: de tumor is de spierlaag van de blaas in gegroeid.
  • T3: de tumor is aanwezig in het vetweefsel rondom de blaas
  • T4: de tumor is in een van de volgende organen gevonden: zaadblaasjes of prostaat bij mannen, de baarmoeder of vagina bij vrouwen, of de buikwand of bekkenbodem bij beide geslachten.



Fig. 7: Tumorstadia T2, T3 en T4 wijzen op spierinvasieve blaaskanker

Blaaskanker is een relatief veel voorkomende kanker. Wereldwijd is het de 11e meest gediagnosticeerde vorm van kanker, en de 14e meest voorkomende doodsoorzaak door kanker. In de Europese Unie worden jaarlijks, per 100.000 inwoners, ongeveer 19 mannen en 4 vrouwen gediagnosticeerd met blaaskanker. Het is nog niet bekend waarom zoveel meer mannen dan vrouwen blaaskanker krijgen. Het kan o.a. liggen aan het feit dat mannen vaker roken of met kankerverwekkende stoffen werken. Vrouwen zitten echter bij een diagnose van blaaskanker vaak al in een verder gevorderd stadium van de ziekte.

Soms kan blaaskanker ontstaan zonder bekende oorzaak. Het risico op blaaskanker kan echter door diverse schadelijke stoffen of biologische oorzaken verhoogd worden. Een hoger risico betekent echter niet dat iemand kanker krijgt. De belangrijkste risicofactor voor blaaskanker is roken; het is verantwoordelijk voor bijna de helft van de blaaskankergevallen. Andere risicofactoren zijn:

  • Overmatige blootstelling aan kankerverwekkende stoffen in verf, kleurstof, metalen en aardolie (veiligheidsrichtlijnen voor de werkplek hebben geholpen dit risico te verminderen)
  • Erfelijke aanleg
  • Chronische prikkeling door blaasontstekingen.
  • Leeftijd (de kans op blaaskanker neemt toe met ouder worden)
  • Blootstelling aan straling, bijvoorbeeld tijdens radiotherapie voor prostaatkanker.
  • Het lijden aan diabetes type 2

Het is onmogelijk om een ziekte helemaal te voorkomen. Maar het is wel mogelijk het risico erop zo klein mogelijk te maken. De volgende maatregelen kunnen het risico op blaaskanker zoveel mogelijk verkleinen:

  • Stoppen met roken
  • Het volgen van de veiligheidsregels op de werkplek om de blootstelling aan schadelijke chemische stoffen te voorkomen.

De meeste patiënten krijgen een ‘standaardbehandeling’ geadviseerd. Dat is de behandeling die op dat moment voor een bepaalde soort kanker de beste resultaten geeft en daarom het meest gebruikelijk is. Sommige patiënten hebben twijfels of bezwaren over de voorgestelde behandeling. De patiënt wil soms meer zekerheid. In al die gevallen kan men om een ‘second opinion’ vragen, dat is een oordeel van een andere deskundige dan de behandelend arts. De behandelend arts kan de patiënt doorverwijzen als hierom gevraagd wordt. Het is mogelijk om een second opinion in het buitenland aan te vragen.

Om te zorgen dat de patiënt de allerbeste behandeling krijgt, vindt het multidisciplinair overleg (MDO) plaats. Het MDO is een bespreking waarbij zorgprofessionals van verschillende specialisaties, urologen, radiotherapeuten, oncologen en een oncologie verpleegkundige, zoeken naar de beste behandeling per patiënt. Hierbij wordt gekeken naar de leeftijd, medische voorgeschiedenis en specifieke kenmerken van de blaaskanker. Ook wordt afgesproken wie als hoofdbehandelaar en/of contactpersoon voor de patiënt fungeert. De uroloog is hoofdbehandelaar als er geopereerd moet worden, de oncoloog als chemotherapie wordt gegeven en de radiotherapeut wanneer radiotherapie gegeven moet worden. Elk van deze specialisten is de hoofdbehandelaar tot een andere specialist het (eventueel) overneemt. Het is goed om te vragen of er iemand is aangewezen als vast contactpersoon. Specialisten zijn niet altijd makkelijk te bereiken en het is dan prettig om een vast contactpersoon te hebben die als vraagbaak kan dienen.

Blaaskanker kan veel impact hebben op het leven van patiënten en hun naasten. Bij blaaskanker krijgen patiënten vaak te maken met specifieke problemen, zoals plasproblemen of seksualiteit, naast de klachten die zich voordoen bij kankerpatiënten in het algemeen, zoals vermoeidheid, pijn, beperkingen in het sociale leven en diverse psychische problemen zoals angst en onzekerheid. Bij niet-spierinvasieve tumoren is de impact anders dan bij spierinvasieve tumoren. De aard en de frequentie van de behandeling maken dat consequenties voor individuele patiënten sterk kunnen verschillen. Van belang is dus dat de psychosociale zorg toegespitst is op de individuele behoefte van de patiënten.

Het is zeker na de diagnose belangrijk een consult goed voor te bereiden. Het kan helpen bij het bespreken van vragen en zorgen. Het is handig:

  • Vragen van tevoren op te schrijven.
  • Iemand mee te nemen; twee horen meer dan een. Vraag uitleg bij moeilijke woorden.
  • Te vragen naar meer informatie over de kanker en eventuele behandelingen.
  • De arts te informeren over gebruik van eventuele (alternatieve) medicijnen; deze kunnen de behandeling beïnvloeden.
  • Zoeken op het internet / in de bibliotheek naar meer informatie. Niet alle online informatie is van goede kwaliteit, daarom is er een lijstje sites aan dit hoofdstuk toegevoegd. Ook de uroloog, huisarts of verpleegkundige kent de betrouwbare websites.
  • Neem contact op met een patiëntenorganisatie voor ondersteuning en informatie.
  • Bij psychische problemen kan het Helen Dowling Instituut (hdi.nl), het Ingborg Douwescentrum of het Integraal Kankercentrum Nederland (iknl.nl) helpen.

Roken is een belangrijke risicofactor voor kanker. Stoppen is essentieel om terugkeer van kanker te voorkomen. De huisarts kan hierbij helpen met informatie. Voor meer online informatie ga naar: rokeninfo.nl of thuisarts.nl.

Daarnaast is een gezonde leefstijl altijd belangrijk en kan de kwaliteit van leven verbeteren. Een gezonde leefstijl betaat uit een voldoende lichaamsbeweging (bewegen houdt de vaten soepel, het hart sterk en het immuunsysteem actief) en een evenwichtig dieet. Dit houdt in: voldoende groenten, fruit en zuivel, zetmeelrijk voedsel zoals brood, aardappelen, rijst of pasta, eiwitrijk voedsel, zoals vlees, vis, eieren of peulvruchten en minder suiker, zout en vet voedsel. Bij vragen kan de arts een doorverwijzing geven naar een diëtist. Voor meer informatie ga naar: voedingenkankerinfo.nl en voedingscentrum.nl.

Na de diagnose blaaskanker en de behandeling ervan kan de patiënt zich zorgen maken over de prognose, de gevolgen van kanker op zijn verdere sociale leven of financiële situatie of andere zaken. Dat is normaal, maar het kan soms blokkerend werken. Sommige patiënten vinden het moeilijk hun naasten met hun zorgen te belasten. Als de patiënt angstig blijft of zich geïsoleerd voelt, kan hij het best contact opnemen met zijn arts om te informeren naar hulp. Een verwijzing naar een psycholoog kan een uitkomst zijn. Een patiëntenorganisatie zoals Leven met blaas- of nierkanker kan ook ondersteuning bieden. Tijdens de behandeling kan de patiënt vaak niet werken. Het is verstandig om van tevoren met een leidinggevende te overleggen over wanneer en hoe men weer aan het werk kan/zal gaan. Misschien is werken in deeltijd of in een andere functie mogelijk.

De mogelijke financiële gevolgen van een behandeling kunnen worden besproken met arts of verpleegkundige. Zij kunnen verwijzen naar instanties waar individueel advies wordt gegeven. Ze kunnen ook helpen juridisch advies in te winnen over uw testament en aanverwante zaken.

Een ziekte heeft vaak ook financiële gevolgen. Naast familie en vrienden kan de patiënt te raden gaan bij:

  • Huisarts
  • Leidinggevende
  • Bedrijfsmaatschappelijk werker of andere hulpverlener

Op de website van het NIBUD is veel te vinden over financiële hulp en wat men zelf kan doen. Een kankerpatiënt komt soms voor onverwachte uitgaven te staan, bijvoorbeeld het aanschaffen van een pruik of een vergoeding voor ziekenvervoer. Het is belangrijk te weten of de zorgverzekering deze kosten dekt. Zo niet, dan kan men ieder jaar in december veranderen van zorgverzekering. Klik hier voor informatie over het afsluiten van een nieuwe zorgverzekering. Daarnaast mogen veel zorgkosten worden afgetrokken van de belasting als ze niet vergoed worden.

Kanker en seksualiteit zijn op het eerste gezicht misschien een merkwaardige combinatie. Bij seksualiteit denken we aan plezier en ontspanning, terwijl kanker tot angst en spanning leidt. Door de ziekte, behandeling en alle emoties verdwijnt seksualiteit nog wel eens naar de achtergrond. Voor de patiënt kan het prettig zijn om aandacht te schenken aan de seksuele revalidatie van de patiënt na een operatie of bestraling.

Het is kan belangrijk voor  de patiënt om over zijn gevoelens te praten met zijn partner. Het is niet voor iedereen gemakkelijk om de intimiteit met hun partner te behouden op het moment dat de man of vrouw geconfronteerd wordt met de diagnose kanker. Mogelijk urineverlies en slechte erecties en/of weinig tot geen zin hebben in seks kunnen hierbij een rol spelen. Ook is het van belang bij blaasspoelingen dat de patiënt condooms gebruikt tijdens intimiteit met zijn / haar partner.

Veel mensen kunnen hierbij wel wat steun gebruiken, samen met hun partner. Deze hulp kan van lotgenoten komen of van de verschillende specialistisch verpleegkundigen (incontinentieverpleegkundigen, sociaal verpleegkundigen, etc.). Zij en de uroloog weten wat er gedaan kan worden aan problemen zoals erectiestoornissen/urineverlies etc.

Patiëntenverenigingen zijn belangrijk voor onder andere lotgenotencontact, informatie en belangenbehartiging. Voor blaaskanker is dat de vereniging ‘Leven met blaas- of nierkanker’.

Wanneer iemand geconfronteerd wordt met kanker, kan het helpen om ervaringen te delen met lotgenoten. Een lotgenoot die zich beschikbaar stelt voor lotgenotencontact met u, heeft ervaring met een specifieke operatie, aanvullende medische behandelingen, een ziekenhuis of specialist en mogelijk met therapieën om de lichamelijke of geestelijke conditie te versterken. Iemand die lotgenotencontact geeft, is geen professional en zal zich ook niet zo opstellen. Wel kan deze persoon tips geven over relevante informatiebronnen. Bij ‘Leven met Blaas- of Nierkanker’ vindt lotgenotencontact in beginsel op vijf manieren plaats: per telefoon, via de e-mail, forum, Facebook en tijdens Landelijke Contactdagen, die meestal twee maal per jaar worden gehouden.

Verschillende initiatieven zijn in Nederland opgezet om kankerpatiënten financieel of in natura te ondersteunen. Bijvoorbeeld:

  • Stichting kans tegen kanker – levert een bijdrage in de kosten van behandelingen in het buitenland die niet door de zorgverzekeraar vergoed worden
  • Roparun vakantiebungalows – stelt vakantiebungalows gratis ter beschikking aan waar kankerpatiënten en hun familieleden.
 

De informatie in dit zorgpad is opgesteld door de European Association of Urology (EAU) en het Athena Instituut in samenwerking met de Nederlandse Verenging voor Urologie (NVU), patiëntenverenigingen Leven met Blaas of Nierkanker en de ProstaatKankerStichting. Artsen, verpleegkundigen en patiënten zijn intensief betrokken bij de ontwikkeling van de informatie. Het zorgpad is het eindproduct van een door aanvankelijk ZonMW gefinancieerd project. Dat wil zeggen dat het een digitale weergave is van de inhoud van een oorspronkelijk schriftelijke weergave. Het doel van de digitale informatiebron is het aanbieden van patiënteninformatie gebaseerd op de klinische richtlijn van niet-spierinvasieve blaaskanker. De informatie in dit zorgpad is gebaseerd op de meest recente Europese klinische richtlijn (ontwikkeld door de EAU) en de richtlijn op oncoline.

De digitale zorgpaden zijn mogelijk gemaakt met financiële ondersteuning door Ipsen, Janssen en Bayer.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: EAU 026 389 0680 of bureau NVU 030 282 3218

Naam Functie
Katja Goossens-Laan Uroloog Alrijne ziekenhuis Leiden / Leiderdorp
Willem de Blok Verpleegkundig specialist, UMC Utrecht
Herman Bouwhuis Ervaringsdeskundige
Dhr. van Gorkum Ervaringsdeskundige
Jurriaan Oosterman Projectmanager, EAU
Diana Woets Ervaringsdeskundige
Anita Smits Verpleegkundig specialist, Radboudumc
Toine van der Heijden Uroloog, Radboudumc
Violet Petit-Steeghs Onderzoeker, Athena Instituut, VU

 

Naam Functie Functie werkgroep
Axel Bex Uroloog AVL Nierkanker, voorzitter
Chris Laarakker Bestuurslid en Redactielid Coördinator lotgenotencontact ProstaatKankerStichting Prostaatkanker,   ervaringsdeskundige (patiënt)
Corinne Tillier Oncologisch verpleegkundige, AVL Nierkanker
Henk van der Poel Uroloog, AVL Prostaatkanker, voorzitter
Jacqueline Broerse Afdelingshoofd Athena instituut, VU Amsterdam Begeleider
Jurriaan Oosterman Projectmanager, EAU Coördinator
Katja Goossens-Laan Uroloog Alrijne ziekenhuis Leiden / Leiderdorp Spierinvasieve blaaskanker, voorzitter
Kees Hendricksen Uroloog, AVL Niet-spierinvasieve blaaskanker, voorzitter
Violet Petit Onderzoeker, Athena Instituut, VU  Coördinator, onderzoeker
Wim Nak Bestuurslid en Redactielid Coördinator lotgenotencontact ProstaatKankerStichting Prostaatkanker,  ervaringsdeskundige (patiënt)